woensdag 10 oktober 2018

Ry Cooder in Koninklijk Theater Carré

Ry Cooder kwam maandagavond in Carré het podium op met het haar in een lange grijze staart gebonden, onder een bruine hoed, en in zijn hand een laptop die hij bij de microfoon op de grond zette en verder de hele avond niet meer aanraakte. Om vervolgens het concert te openen met Nobody’s Fault But Mine van Blind Willie Johnson uit 1927. Niet in de Led Zeppelin-versie uit de jaren zeventig, maar in de Johnson-stijl, zoals het ook op Cooders meest recente album The Prodigal Son te vinden is.
Hij wordt begeleid door Sam Gendel op altsax, verder is het podium vooralsnog leeg. De saxofonist haalt desolate klanken uit zijn instrument die middels elektronische effecten nog meer vervreemdend klinken. Cooder speelt slide op de akoestische gitaar en zingt, wat onvast maar met veel overtuiging. Daarbij houdt hij het tempo bewust laag. Het resulteert in een kale, indringende bluessong. En een ‘statement’ dat eigenlijk het hele concert samenvat: Bij Cooder gaat het niet om het spelen van zoveel mogelijk noten, maar om het spelen van de juiste noten. En op het juiste moment. Diepgang boven vingervlugheid.
Zoals in 1988
En om het maar direct gezegd te hebben, de inmiddels 71-jarige Ry Cooder gaf maandag in Amsterdam zijn beste Nederlandse concert sinds 1988, toen hij pas net de veertig gepasseerd was en in het Utrechtse Vredenburg en hetzelfde Amsterdamse Carré aantrad met een heuse ‘superband’. Nu heeft de Amerikaan door de jaren heen niet zo bijster veel in ons land opgetreden. In de halve eeuw die z’n carrière nu omvat is hij een keer of zes de oceaan over komen vliegen. In de jaren tachtig nog voor wat tours waarbij hij vier of vijf steden aandeed en de laatste decennia steeds voor één of twee concerten, zoals nu.
Rockliefhebbers kennen het verhaal: In de jaren tachtig en negentig had de gitarist een tijdlang zijn handen vol aan succesvolle filmscores, zoals voor Tony Richardsons The Border (1982) en Wim Wenders’ Paris, Texas (1984). En vanaf de late jaren negentig slokte zijn bemoeienis met het uiterst succesvolle Buena Vista Social Club-project alle tijd op. Of hij had het te druk met de Indiase gitarist Vishwa Mohan Bhatt, de Malinees Ali Farka Touré of de Ierse Chieftains, waardoor tournees er tijden lang niet in zaten, laat staan het maken van typische ‘Ry Cooder-platen’.
Slidegitaar
Met dat laatste bedoel ik dan vooral de albums die hij in de jaren zeventig volspeelde en waarop hij zijn talent als slidegitarist losliet op vooral bestaande blues-, soul-, folk-, gospel- en countrysongs. En soms ook op zelfgeschreven repertoire in die stijlen. Lp’s als Into The Purple Valley (1972) en Bop Till You Drop (1979) schopten het tot de top van de favoriete albums van de muziekcritici in dat decennium. Sinds 2005 maakt Cooder weer soloalbums in die stijl, waarbij hij zich steeds overtuigender als songschrijver manifesteert. Toch bevat zijn meest recente plaat, het afgelopen voorjaar verschenen The Prodigal Son, weer merendeels reeds bestaand folk-, blues- en gospelrepertoire.
Maar terug naar Ry Cooder als podiummuzikant. In 1988 gaf hij enkele concerten in ons land in een onwaarschijnlijk sterke bezetting met onder meer Flaco Jiménez op accordeon, Jim Dickinson aan de piano, Jim Keltner op drums en de soulreuzen Terry Evans en Bobby King in het achtergrondkoor. Bij latere bezoeken aan ons land, in de jaren negentig en afgelopen decennium, nam de Amerikaan steeds een minder omvangrijk gezelschap mee. Ik de jaren negentig enkele keren collega-snarenvirtuoos David Lindley en in 2009 Nick Lowe – Ry’s zoon Joachim was daar ook steeds bij op percussie. Dat was altijd wel oké, maar die opwindend broeierige sfeer van de concerten in 1988 ontbrak. In 2009 was het uiteindelijk zelfs Lowe die voor het onbetwiste hoogtepunt zorgde met een schitterende versie van (What’s So Funny ‘Bout) Peace, Love And Understanding.
The Prodigal Son
Hoe anders is het ditmaal. Naast Cooder zelf drie instrumentalisten – zoon Joachim, de al genoemde Sam Gendel en op bas Mark Fain, een man uit Nashville die met iedereen van Dixie Chicks tot Ricky Skaggs speelde. Plus een driekoppig soul/gospelkoortje, The Hamiltones uit North Carolina, dat zich met het legendarische koppel Evans & King kan meten. Pakweg de ene helft van het gespeelde repertoire komt van The Prodigal Son en de andere helft van de albums uit de jaren zeventig. Uit de tussenliggende periode niets.
Na de concertopener Nobody’s Fault But Mine gaat de gitarist meteen verder met nog een song van gospel- en bluesman Blind Willie Johnson: Everybody Ought To Treat A Stranger Right, dat ook op The Prodigal Son te vinden is. Ditmaal met de complete band plus Hamiltones en het tempo gaat onmiddellijk omhoog. Daarna Straight Street, een nummer van de gospelgroep The Pilgrim Travellers uit de jaren vijftig. Weer langzamer en inmiddels wordt ook steeds duidelijker wat Gendels specifieke rol in het geheel is. Hij heeft de apparatuur waarmee hij middels zijn saxofoons de muziek op tal van manieren kan inkleuren, alsof hij een klavier met alle mogelijke klanken tot zijn beschikking heeft.
Herkenning
Na Straight Street is er dan voor het eerst een herkenningsapplaus als Cooder de Arthur Alexander-cover Go Home Girl van het Bop Till You Drop-album inzet, onmiddellijk gevolgd door The Very Thing That Makes You Rich van diezelfde plaat. Twee stukken waarin The Hamiltones kunnen schitteren en waarmee de gitarist het trio gelijk lanceert voor een eigen nummer – 74, over een autoweg in North Carolina – zodat de veteraan zelf heel even achter de coulissen op adem kan komen. Al wekt hij niet de indruk die pauze echt nodig te hebben.
Een paar minuten later is hij ook alweer terug en verdwijnen de anderen van het podium. Cooder zet helemaal solo en semi-akoestisch Vigilante Man in, dat hij in 1972 al opnam voor zijn Into The Purple Valley-album. De song van Woody Guthrie uit 1940 is een felle aanval op de wetteloze gewapende – en vaak criminele – burgermilities die in de Verenigde Staten in de vorige eeuw onder meer migranten uit de steden verjoegen. Cooder speelt het traag en vertelt het verhaal meer dan dat hij het zingt. En misschien heeft het juist daarom wel zo’n impact.
Cooder als Jezus
De zanger benadrukt dat de song anno 2018 eigenlijk actueler is dan ooit – zoals hij in feite stuk voor stuk oude nummers kiest die nog niets aan betekenis hebben ingeboet en vervolgt dan met zijn zelfgeschreven Jesus And Woody – ook weer van The Prodigal Son, dat hij inleidt met een verhaal over een steelguitar-nachtclub in de hemel, waar de drank gratis is en permanent gerookt kan worden zonder kans op longkanker. Iedere dag speelt er een andere band. Op een dag komt Jezus langs, ziet Woody Guthrie in een hoek staan en vraagt hem even mee naar buiten te komen: ‘let’s walk and talk’. Zichzelf op de akoestische gitaar begeleidend kruipt Cooder in de Jezusrol. De verlosser heeft een verzoek aan Guthrie: ‘So sing me a song ‘bout This Land Is Your Land/And fascists bound to lose/You were a dreamer, Mr. Guthrie/And I was a dreamer too’.
Maar daarmee is het engagement nog niet ten einde, want met de band terug op het podium zet de gitarist de folkgospel You Must Unload van Blind Alfred Reed uit 1927 in, waarin de hypocrisie van welgestelde christenen aan de kaak wordt gesteld. En om te onderstrepen dat er geen sprake is van ook maar de geringste willekeur, gaat de band direct verder met een andere aan het christendom gerelateerde publieksfavoriet, Jesus On The Mainline van delta-bluesman Mississippi Fred McDowell. Daarna gaat How Can A Poor Man Stand Such Times And Live?, dat Cooder destijds al voor zijn debuutplaat uit 1970 opnam en ook geschreven werd door Blind Alfred Reed, door merg en been – niet in de laatste plaats door de schitterende bijdrage van The Hamiltones. En ook deze song wordt door de Amerikaan naar het heden getrokken door in het laatste couplet de tekst te bewerken en te zingen hoe Donald Trump de verkiezingsoverwinning stal.
Tijdloos
Ondertussen speelt Cooder in ieder nummer even subtiel, zijn techniek nergens als een ‘oh kijk mij eens’-variété-act presenterend, maar doeltreffend en bescheiden steeds die paar essentiële noten spelend waarmee hij zijn stempel op een nummer drukt. Met Little Sister, I Can’t Win en Down In The Boondocks, een trio publieksfavorieten van zijn jaren ’70-albums, in de finale en toegift als onvermijdelijke ‘inkoppertjes’ kan de avond niet meer stuk. Ry Cooder onderstreept niet alleen zijn klasse als gitarist, maar toont ook nog eens fijntjes aan hoe onwaarschijnlijk tijdloos bijna een eeuw oude blues- en folksongs kunnen zijn.
Ry Cooder in Koninkijk Theater Carré, Amsterdam
Gezien op maandag 8 oktober 2018
Foto: Vincent Valdez

Geen opmerkingen: