In het liedje Jesus And Woody op The Prodigal Son,
zijn eerste plaat in zes jaar, laat Ry Cooder Woody Guthrie op bezoek
komen bij Jezus. ‘Neem je gitaar mee want het lijkt erop dat er oorlog
komt’, zegt Jezus. ‘So sing me a song 'bout this land is your land’.
Cooder bezingt de ontmoeting fraai onderkoeld, alleen begeleid door zijn
snerpende gitaar..
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Jesus And Woody is een van de mooiste liedjes op The Prodigal Son,
waarvoor Cooder er slechts drie zelf schreef. De andere nummers zijn
van onder anderen de Stanley Brothers en Blind Willie Johnson. Oude
liedjes uit het begin van de vorige eeuw, een periode waar Cooder in de
jaren zeventig ook al rijkelijk uit putte.
De
zanger/gitarist is vaak op zijn best is als hij oude folk-, blues- en
countryliedjes afstoft en in de huidige tijd plaatst. Liedjes over de
depressiejaren klinken dankzij Cooders prachtige gitaarbegeleiding weer
actueel. Dat gold al voor zijn album Into The Purple Valley (1971) en het is niet anders op The Prodigal Son, dat zich kan meten met zijn beste werk uit de jaren zeventig.
Cooder is altijd een betere interpretator dan componist geweest, maar zijn eigen Jesus And Woody past uitstekend tussen de rest. Een hoogtepunt is ook Blind Willie Johnsons Nobody’s Fault But Mine,
dat hij met zoon Joachim op drums naar zich toetrekt. Elk liedje krijgt
een eigen gitaargeluid, en samen vormen ze een wrang commentaar op het
huidige Amerika. Een onderwerp dat in Cooders handen altijd al tot
betekenisvolle muziek heeft geleid.
Shania Twain is na veertien jaar terug in glitterjurken én met alle hits van 20 jaar geleden
Ooit
verkocht de Queen of Country Pop miljoenen cd’s. Toen werd ze ziek,
liep haar man weg en werd het stil. Na veertien jaar is Shania Twain
terug. Iets heser, veel eerlijker. En in de Ziggo Dome.
Ze
zong goed, vonden we, de toen 38-jarige ‘Queen of Country Pop’ uit
Canada en de bestverkochte popvrouw van de tien jaren daarvoor. Ze
bewandelde ‘met gratie het plankier’ en toonde zich even professioneel
als vriendelijk, ‘telkens weer bereid om, al zingend, op al die
toegestoken posters, kalenders en cd’s een vlugge kras te zetten. Pen in
de ene hand, microfoon in de andere.’
Vrolijke boel, maar de schijn bedroog. In werkelijkheid, zo onthulde ze in 2011 in haar autobiografie From This Moment On,
donderde Shania Twain (in 1965 geboren geboren als Eileen Edwards)
tijdens die wereldtournee bijkans in elkaar van ellende. Vermoeid. Slap.
Chronisch duizelig. Ziekte van Lyme opgelopen door een tekenbeet. De
aandoening verlamde haar stembanden: jarenlang vreesde ze dat ze nooit
meer zou kunnen zingen.
Toen
ze in 2008 fysiek weer was opgekrabbeld, volgde een mentale dreun. Haar
man Robert ‘Mutt’ Lange (ook haar producer en co-songschrijver) bleek
een affaire te hebben met Shania’s assistent en hartsvriendin Marie-Anne
Thiébaud. Einde huwelijk, na vijftien jaar. Gezin gebroken, Shania
kapot. De ziekte en het huwelijksdrama joegen haar zeven jaar volledig
uit beeld: geen plaat, geen tournee, niets.
Nu
is ze terug en komt ze voor de tweede keer naar Nederland, 53 jaar, met
haar eerste studioalbum in vijftien jaar in de bagage: Now,
september 2017. Haar stem is wat lager en heser geworden. Ze heeft een
nieuwe echtgenoot: Frédéric, of gewoon Fred, nota bene de ex-man van
Marie-Anne Thiébaud: een gepeperd en in de Noord-Amerikaanse roddelpers
breed uitgemeten geval van ‘marriage-go-round’.
In 2011 contracteerde Caesars Palace in Las Vegas haar voor een twee jaar durende residency. Die
reeks van 105 concerten (2012-2014) bezorgde haar het plezier, het
zelfvertrouwen en een deel van haar vocale elasticiteit terug. Ze zette
zich in 2013 aan nieuwe songs, bestemd voor wat Now zou worden.
Ze schreef in haar eentje. Voor het eerst, want voorheen was haar muziek
een huwelijkse coproductie met Lange. Het paar deelde alle credits.
Now
is niet zo’n beste plaat, daar waren de meeste critici het over eens.
Wel deden ze hun best dat zo vriendelijk mogelijk op te schrijven, want
Shania heeft het al moeilijk genoeg gehad. Het album verkocht matig,
maar in een opzicht is het intrigerend. Waar Shania Twain in haar
succesjaren (1995-2004) het verwijt kreeg dat ze jofele countrypop
maakte zonder ooit eens iets van zichzelf te tonen, legt ze op het
muzikaal wat non-descripte Now wel alle kaarten open op tafel in haar teksten.
Ze
zingt over haar ziekte, haar echtscheiding, haar haat jegens Marie-Anne
en ook over haar ellendige, armoedige jeugd in de Canadese provincie
Ontario, waar ze opgroeide zonder haar biologische vader, maar met een
alcoholverslaafde, gewelddadige stiefvader genaamd Jerry. Dat ze ondanks
alles van haar moeder en Jerry hield, bleek toen ze in 1987 allebei
omkwamen bij een auto-ongeluk. Shania was gebroken. Tegen die tijd had
ze Jerry’s achternaam aangenomen: Edwards was Twain geworden.
Dat
ze op haar succesplaten nooit zong over haar rafelige leven, maar
liever mooi weer speelde in niks-aan-de-hand-liedjes, verklaart ten dele
waarom de artistieke waardering voor haar succesvolste album Come On Over
(1997) zo ver achterblijft bij de commerciële merites ervan: het is het
bestverkochte countryalbum uit de geschiedenis en ook het bestverkochte
album van een vrouwelijke artiest.
Lijstjes van bestverkochte albums zijn nooit volledig betrouwbaar (de cijfers zijn zelden ‘hard’) maar Come On Over
staat bijna altijd in de toptien en soms in de topvijf van
meestverkochte albums uit de pophistorie: minimaal dertig miljoen, maar
vrijwel zeker meer dan veertig miljoen exemplaren. Tel daar de verkopen
van The Woman In Me (1995) en Up! (2002) bij (elk ongeveer
twintig miljoen stuks) en je komt op een bijna bizar verkooptotaal voor
drie opeenvolgende studioalbums van één artiest. Ter indicatie: Madonna
en Prince haalden de tachtig miljoen nooit met drie opeenvolgende
studioalbums. Michael Jackson wel: ruim honderd miljoen stuks van Thriller en Bad.
De
succesformule? Twains muziek klonk elke Amerikaan als country (en dus
vertrouwd) in de oren, maar het was gewoon pop. Nu eens met rockgitaren,
dan weer met een elektronisch behangetje erachter en altijd geschreven
in opgewekte majeur, daar waar ‘echte’ country vaak droevig van toon is.
Hits! Hits! Hits!
Op Come On Over (1997) van Shania Twain staan zestien liedjes, waarvan er in Noord-Amerika 2000 twaalf (!) op single verschijnen. You’re Still The One (#2 in de VS, #10 in Nederland) markeert haar grote oversteek naar het poppubliek. Grootste hits van het album zijn het olijke That Don’t Impress Me Much (1998) en een jaar later het lichtvoetig feministische Man! I Feel Like A Woman, goed voor een tweede en een zevende plaats in de Nederlandse Top 40.
Shania
was een ‘gewoon meisje’ uit een arm gezin, maar geen boerenmeid op
cowboylaarzen. Ze was een oogverblindend mooie popkoningin in glitter-catsuits en
topjes. Ze schitterde in haar eigen Vegas-achtige glamourshow, maar was
toch vooral gewoon. Niet boos, zoals de jonge Alanis Morissette. Wel
sexy, maar nooit intimiderend of kinky, zoals Madonna.
Het
bleek een gouden greep. Countryheldin Dolly Parton had al wel geflirt
met pop en glamour in de country, maar nooit met zulk immens commercieel
succes als Shania Twain vanaf 1995. Ze trapte de deur naar de
mainstream open voor een hele lichting countrypopvrouwen: sommige waren
jonger (LeAnn Rimes, Dixie Chicks), andere waren generatiegenoten
(Faith Hill, Lee Ann Womack, Trisha Yearwood) die plotseling veel meer
succes kregen omdat ze hun geluid na 1995 ‘verpopten’ à la Shania.
Het
was het klimaat waarin ook de Nederlandse Ilse DeLange (via Nashville)
mocht debuteren en doorbreken. Zonder Shania Twain ook geen Taylor
Swift: de misschien wel grootste popster van deze tijd zegt zeer te zijn
geïnspireerd door Twains uiterlijke verschijning en sound met een
vleugje country.
De
populariteit van de vrouwelijke countrypop bereikte een torenhoge piek
in 1998, het oogstjaar van het in november 1997 verschenen Come On Over.
Het waren de topjaren (maar tevens laatste succesjaren) van de compact
disc als muziekdrager, maar 1998 was daarnaast hét commerciële
gloriejaar van de Canadese popmuziek.
Behalve Shania Twain verkochten Céline Dion en Alanis Morissette miljoenen cd’s: Dion bracht Let’s Talk About Love uit (november 1997, met haar kolossale Titanic-hit My Heart Will Go On), Morissette kwam met Supposed Former Infatuation Junkie (november 1998; vijf miljoen stuks binnen een maand, terwijl voorganger Jagged Little Pill uit 1995 nog altijd hoog in de charts stond en in 1998 de dertien miljoen aantikte).
Zo
markeerden 1998 en 1999 een historisch kantelpunt: voor het eerst in de
geschiedenis verkochten vrouwen meer albums dan mannen. Madonna
(wederopstanding met Ray Of Light), Lauryn Hill en R&B-kanon
Toni Braxton droegen daar fors aan bij, maar de hardste klappen kwamen
toch van Canada’s ‘Grote Drie’ én de countrypopvrouwen. Shania Twain was
met Come On Over vaandeldrager van beide bewegingen.
En
wat doe je dan, als je twintig jaar na dat succes aan je eerste
wereldtournee in veertien jaar begint? Stemmig gekleed de aandacht
vragen voor de weinig meezingbare biechtsongs van Now? Welnee,
ben je gek. Glitterjurken, visueel spektakel en alle hits van twintig
jaar geleden worden gespeeld, donderdag in Amsterdam.
Een toontje lager gezongen, dat wel.
Daar
komt Shania aan in haar sexy overall met panterprint. Ze komt ons
precies vertellen hoe het zit met de mannen. Op de straffe drumbeat en
het tikken op de koebel zit je al ritmisch met je hoofd te knikken.
Vrolijk rinkelend gitaartje erbij. Dit is pretcountry. Het stramien is
duidelijk: elk couplet behandelt een man die zich onweerstaanbaar acht,
waarna Shania (en haar miljoenen vriendinnen) in de opstijgende bridge schaterend het hoofd schudden ('oooh-oo-ooh, you think you're special'). En dan die plotselinge break:
het liedje houdt even schalks de pas in, laat de man in kwestie
dichterbij komen... waarna Shania hem als een Tinder-afdanker naar links
swipet: 'That don't impress me much. So you got the looks, but have you got the touch?'
Fijne gitaarlick er achteraan en dóór naar de volgende knappe sukkel.
Shania bezingt ze losjes, met af en toe een hoorbaar lachje, in haar
ultieme goed-humeur-lied. (MP)
Ry Cooder kwam maandagavond in Carré het podium op met het haar in een lange grijze staart gebonden, onder een bruine hoed, en in zijn hand een laptop die hij bij de microfoon op de grond zette en verder de hele avond niet meer aanraakte. Om vervolgens het concert te openen met Nobody’s Fault But Mine van Blind Willie Johnson uit 1927. Niet in de Led Zeppelin-versie uit de jaren zeventig, maar in de Johnson-stijl, zoals het ook op Cooders meest recente album The Prodigal Son te vinden is.
Hij wordt begeleid door Sam Gendel op altsax, verder is het podium vooralsnog leeg. De saxofonist haalt desolate klanken uit zijn instrument die middels elektronische effecten nog meer vervreemdend klinken. Cooder speelt slide op de akoestische gitaar en zingt, wat onvast maar met veel overtuiging. Daarbij houdt hij het tempo bewust laag. Het resulteert in een kale, indringende bluessong. En een ‘statement’ dat eigenlijk het hele concert samenvat: Bij Cooder gaat het niet om het spelen van zoveel mogelijk noten, maar om het spelen van de juiste noten. En op het juiste moment. Diepgang boven vingervlugheid.
Zoals in 1988 En om het maar direct gezegd te hebben, de inmiddels 71-jarige Ry Cooder gaf maandag in Amsterdam zijn beste Nederlandse concert sinds 1988, toen hij pas net de veertig gepasseerd was en in het Utrechtse Vredenburg en hetzelfde Amsterdamse Carré aantrad met een heuse ‘superband’. Nu heeft de Amerikaan door de jaren heen niet zo bijster veel in ons land opgetreden. In de halve eeuw die z’n carrière nu omvat is hij een keer of zes de oceaan over komen vliegen. In de jaren tachtig nog voor wat tours waarbij hij vier of vijf steden aandeed en de laatste decennia steeds voor één of twee concerten, zoals nu.
Rockliefhebbers kennen het verhaal: In de jaren tachtig en negentig had de gitarist een tijdlang zijn handen vol aan succesvolle filmscores, zoals voor Tony Richardsons The Border (1982) en Wim Wenders’ Paris, Texas (1984). En vanaf de late jaren negentig slokte zijn bemoeienis met het uiterst succesvolle Buena Vista Social Club-project alle tijd op. Of hij had het te druk met de Indiase gitarist Vishwa Mohan Bhatt, de Malinees Ali Farka Touré of de Ierse Chieftains, waardoor tournees er tijden lang niet in zaten, laat staan het maken van typische ‘Ry Cooder-platen’.
Slidegitaar Met dat laatste bedoel ik dan vooral de albums die hij in de jaren zeventig volspeelde en waarop hij zijn talent als slidegitarist losliet op vooral bestaande blues-, soul-, folk-, gospel- en countrysongs. En soms ook op zelfgeschreven repertoire in die stijlen. Lp’s als Into The Purple Valley (1972) en Bop Till You Drop (1979) schopten het tot de top van de favoriete albums van de muziekcritici in dat decennium. Sinds 2005 maakt Cooder weer soloalbums in die stijl, waarbij hij zich steeds overtuigender als songschrijver manifesteert. Toch bevat zijn meest recente plaat, het afgelopen voorjaar verschenen The Prodigal Son, weer merendeels reeds bestaand folk-, blues- en gospelrepertoire.
Maar terug naar Ry Cooder als podiummuzikant. In 1988 gaf hij enkele concerten in ons land in een onwaarschijnlijk sterke bezetting met onder meer Flaco Jiménez op accordeon, Jim Dickinson aan de piano, Jim Keltner op drums en de soulreuzen Terry Evans en Bobby King in het achtergrondkoor. Bij latere bezoeken aan ons land, in de jaren negentig en afgelopen decennium, nam de Amerikaan steeds een minder omvangrijk gezelschap mee. Ik de jaren negentig enkele keren collega-snarenvirtuoos David Lindley en in 2009 Nick Lowe – Ry’s zoon Joachim was daar ook steeds bij op percussie. Dat was altijd wel oké, maar die opwindend broeierige sfeer van de concerten in 1988 ontbrak. In 2009 was het uiteindelijk zelfs Lowe die voor het onbetwiste hoogtepunt zorgde met een schitterende versie van (What’s So Funny ‘Bout) Peace, Love And Understanding.
The Prodigal Son Hoe anders is het ditmaal. Naast Cooder zelf drie instrumentalisten – zoon Joachim, de al genoemde Sam Gendel en op bas Mark Fain, een man uit Nashville die met iedereen van Dixie Chicks tot Ricky Skaggs speelde. Plus een driekoppig soul/gospelkoortje, The Hamiltones uit North Carolina, dat zich met het legendarische koppel Evans & King kan meten. Pakweg de ene helft van het gespeelde repertoire komt van The Prodigal Son en de andere helft van de albums uit de jaren zeventig. Uit de tussenliggende periode niets.
Na de concertopener Nobody’s Fault But Mine gaat de gitarist meteen verder met nog een song van gospel- en bluesman Blind Willie Johnson: Everybody Ought To Treat A Stranger Right, dat ook op The Prodigal Son te vinden is. Ditmaal met de complete band plus Hamiltones en het tempo gaat onmiddellijk omhoog. Daarna Straight Street, een nummer van de gospelgroep The Pilgrim Travellers uit de jaren vijftig. Weer langzamer en inmiddels wordt ook steeds duidelijker wat Gendels specifieke rol in het geheel is. Hij heeft de apparatuur waarmee hij middels zijn saxofoons de muziek op tal van manieren kan inkleuren, alsof hij een klavier met alle mogelijke klanken tot zijn beschikking heeft.
Herkenning Na Straight Street is er dan voor het eerst een herkenningsapplaus als Cooder de Arthur Alexander-cover Go Home Girl van het Bop Till You Drop-album inzet, onmiddellijk gevolgd door The Very Thing That Makes You Rich van diezelfde plaat. Twee stukken waarin The Hamiltones kunnen schitteren en waarmee de gitarist het trio gelijk lanceert voor een eigen nummer – 74, over een autoweg in North Carolina – zodat de veteraan zelf heel even achter de coulissen op adem kan komen. Al wekt hij niet de indruk die pauze echt nodig te hebben.
Een paar minuten later is hij ook alweer terug en verdwijnen de anderen van het podium. Cooder zet helemaal solo en semi-akoestisch Vigilante Man in, dat hij in 1972 al opnam voor zijn Into The Purple Valley-album. De song van Woody Guthrie uit 1940 is een felle aanval op de wetteloze gewapende – en vaak criminele – burgermilities die in de Verenigde Staten in de vorige eeuw onder meer migranten uit de steden verjoegen. Cooder speelt het traag en vertelt het verhaal meer dan dat hij het zingt. En misschien heeft het juist daarom wel zo’n impact.
Cooder als Jezus De zanger benadrukt dat de song anno 2018 eigenlijk actueler is dan ooit – zoals hij in feite stuk voor stuk oude nummers kiest die nog niets aan betekenis hebben ingeboet en vervolgt dan met zijn zelfgeschreven Jesus And Woody – ook weer van The Prodigal Son, dat hij inleidt met een verhaal over een steelguitar-nachtclub in de hemel, waar de drank gratis is en permanent gerookt kan worden zonder kans op longkanker. Iedere dag speelt er een andere band. Op een dag komt Jezus langs, ziet Woody Guthrie in een hoek staan en vraagt hem even mee naar buiten te komen: ‘let’s walk and talk’. Zichzelf op de akoestische gitaar begeleidend kruipt Cooder in de Jezusrol. De verlosser heeft een verzoek aan Guthrie: ‘So sing me a song ‘bout This Land Is Your Land/And fascists bound to lose/You were a dreamer, Mr. Guthrie/And I was a dreamer too’.
Maar daarmee is het engagement nog niet ten einde, want met de band terug op het podium zet de gitarist de folkgospel You Must Unload van Blind Alfred Reed uit 1927 in, waarin de hypocrisie van welgestelde christenen aan de kaak wordt gesteld. En om te onderstrepen dat er geen sprake is van ook maar de geringste willekeur, gaat de band direct verder met een andere aan het christendom gerelateerde publieksfavoriet, Jesus On The Mainline van delta-bluesman Mississippi Fred McDowell. Daarna gaat How Can A Poor Man Stand Such Times And Live?, dat Cooder destijds al voor zijn debuutplaat uit 1970 opnam en ook geschreven werd door Blind Alfred Reed, door merg en been – niet in de laatste plaats door de schitterende bijdrage van The Hamiltones. En ook deze song wordt door de Amerikaan naar het heden getrokken door in het laatste couplet de tekst te bewerken en te zingen hoe Donald Trump de verkiezingsoverwinning stal.
Tijdloos Ondertussen speelt Cooder in ieder nummer even subtiel, zijn techniek nergens als een ‘oh kijk mij eens’-variété-act presenterend, maar doeltreffend en bescheiden steeds die paar essentiële noten spelend waarmee hij zijn stempel op een nummer drukt. Met Little Sister, I Can’t Win en Down In The Boondocks, een trio publieksfavorieten van zijn jaren ’70-albums, in de finale en toegift als onvermijdelijke ‘inkoppertjes’ kan de avond niet meer stuk. Ry Cooder onderstreept niet alleen zijn klasse als gitarist, maar toont ook nog eens fijntjes aan hoe onwaarschijnlijk tijdloos bijna een eeuw oude blues- en folksongs kunnen zijn.
Ry Cooder in Koninkijk Theater Carré, Amsterdam Gezien op maandag 8 oktober 2018
Foto: Vincent Valdez