zondag 30 december 2012

Levon Helm: Toegift voor een muzikale soldaat

Toegift voor een muzikale soldaat door Sander Donkers Het was een waar spektakel om hem aan het werk te zien in de legendarische groep The Band. De spieren in zijn nek stonden strak gespannen. Zijn rood bebaarde gezicht was schuin omhoog gericht, naar een microfoon die het zwaar te verduren had. Met woeste grimassen duwde Levon Helm (1940-2012) de woorden zijn mond uit, altijd gekruid met het moddervette zuidelijke accent dat hij erfde uit Turkey Scratch, Arkansas. I pulled into Nazareth, feelin’ ’bout half past dead. De rest van zijn lichaam leek ondertussen een geheel eigen logica te volgen. Het bovenlijf hing soepel gebogen over het drumstel, dat hij wild en tegelijkertijd wonderlijk economisch bespeelde. Vanaf de drumkruk, volgens Helm ‘the best seat in the house’, omdat je van daaruit niet alleen zicht had op het publiek, maar ook op alle muzikanten, duwde hij elke groep vooruit. Levon Helm, de enige drummer die je aan het huilen kan maken. Fotocredit: Elliott Landy/Getty Images Levon Helm, de enige drummer die je aan het huilen kan maken. Fotocredit: Elliott Landy/Getty Images ‘Levon Helm is de enige drummer die je aan het huilen kan maken,’ schreef Rolling Stone ooit. Volgens datzelfde blad behoorde hij met zijn diepe, rauwe tenor ook tot de beste honderd zangers aller tijden – nummer 91, voor wie het weten wil. En wanneer hij het allebei tegelijk deed, dan leek zich in zijn persoon alles samen te ballen waar het in goede popmuziek om draait. Hij had vuur én subtiliteit. Hij was een complete muzikant, die ook nog gitaar en mandoline speelde. En hij zag er geweldig uit op het podium, zonder dat daar ook maar een zweem van egotripperij bij kwam kijken. Integendeel, Levon Helm heeft zijn hele, lange carrière een haast heilige toewijding gehad aan het bandje om hem heen. En dat kon je niet alleen horen, je kon het ook zíén. Anti-hippies Ironisch genoeg is die loyaliteit aan de groep ook deels de reden dat Helm nooit een écht grote ster is geworden, evenmin als de andere leden van The Band. Talloze muzikanten hebben verklaard zwaar schatplichtig aan hen te zijn, vele muziekschrijvers deden een poging het mysterie dat rond de groep hing te duiden, maar eigenlijk is dat nog goeddeels intact. De platen die de groep in een korte periode aan het einde van de jaren zestig maakte – Music from Big Pink, The Band en, in iets mindere mate, Stage Fright – zijn nog altijd een wonder van originaliteit, muzikaliteit en tegendraadsheid. Waar collega-muzikanten uitgroeiden tot grote sterren en latere sixties-iconen, weigerde The Band halsstarrig een frontman aan te wijzen. De groep had drie zangers van formaat (Helm, bassist Rick Danko en pianist/drummer Richard Manuel), en wisselde vaak in één liedje de leadzang af. Ze waren onovertroffen in de harmonieën, ruilden regelmatig van instrument, deden niet aan solo’s en waren tijdens optredens vooral gericht op elkaar. Ter­wijl elders de flower power welig tierde en er alom songs werden geschreven over revolutie, protest en drugs, zongen zij over de Ameri­kaanse burgeroorlog, over boeren, mislukte oogsten en andere typische aspecten van het leven in the South. Zonder het echt te beseffen, waren ze een soort antihippies. De muziek van The Band, zei schrijver Greil Marcus, die in zijn standaardwerk Mystery Train een hoofdstuk aan de groep wijdde, was als ‘een paspoort terug naar Amerika voor mensen die vervreemd waren van hun eigen land’. Helms eigen analyse klonk een stuk aardser. ‘In het acid-rock-tijdperk ontstond er een nieuw gevoel. Turn on, tune in, drop out – dat gedoe. Haat je vader en moeder, vertrouw niemand van boven de dertig en meer van die dingen waar wij niet zoveel mee konden. Dus bleven we daar weg van, en probeerden we alles altijd om de muziek te laten draaien. And we got away with it pretty much.’ Totale gezamenlijkheid Het geheim van The Band, en daarmee ook hun tragiek, ligt in het feit dat ze boven alles een band waren. Of liever, zoals Helm met ambachtelijke trots liet optekenen in zijn biografie This Wheel’s on Fire, dé band. ‘Onder hippe muziekliefhebbers waren we als een staatsgeheim, omdat geen andere groep zo strak was als wij.’ Sinds hun tienerjaren waren de groepsleden jarenlang gehard als begeleiders van rhythm-and-blueszanger Ronnie Hawkins, met wie ze alle ruige bars tussen Toronto en Memphis afstruinden. Ze noemden zich The Hawks, en later Levon and the Hawks. Midden jaren zestig werden ze de groep van Bob Dylan, in de periode dat Zijne Bobheid tot veler verontwaardiging ‘elektrisch’ ging, en de muzikanten zich doorgaans op topvolume door een regen van verwensingen en boegeroep heen dienden te werken. Iets dat Helm overigens niet lang kon verdragen. ‘Ik was er niet voor gemaakt om uitgejouwd te worden,’ zei hij, en verliet voortijdig de tournee om te gaan werken op een olieplatform in de Golf van Mexico. Ze waren nog altijd een begeleidingsband toen ze Dylan volgden naar de artiestenkolonie Woodstock. Daar namen ze met hem de demo’s op die in 1975 zouden worden uitgebracht als The Basement Tapes. In de tijd die over was begonnen ze, soms samen met Dylan, hun eigen songs te schrijven en opnames te maken in een groot roze huis waar drie van de groepsleden woonden. Dylans manager bezorgde hun een eigen contract, en de groep barstte los in een eruptie van creativiteit. Vrijwel al hun beste songs – ‘The Weight’, ‘The Night They Drove Old Dixie Down’, ‘I Shall Be Released’ – werden in korte tijd gemaakt, in een sfeer van totale gezamenlijkheid. En terwijl de groepsleden zaten te dubben hoe ze zich toch zouden noemen, had de buitenwereld dat al voor hen besloten. Levon Helm was stomverbaasd toen hij zijn eigen debuut in handen kreeg en zag dat de plaat niet aan The Crackers was toegeschreven, maar dat hij opeens deel uitmaakte van The Band – met hoofdletters. Genaaid Het imago van de groep – eigenzinnige kluizenaars die ergens in de bergen een mengelmoes van Amerikaanse rootsmuziek brouwden – liep niet lang parallel met de werkelijkheid. Hun tweede plaat, het absolute meesterwerk The Band, klonk als een echo uit een of ander geïsoleerde uithoek, maar werd in werkelijkheid opgenomen in Los Angeles, in het poolhouse van een protserige villa die voorheen aan Sammy Davis Jr. had toebehoord. Bevriende muzikanten liepen af en aan. Plotseling waren er succes, geld en drugs in overvloed. Toen The Band begin 1970 de cover van Time haalde, was de idylle van de gezamenlijkheid al wreed verstoord. En zoals meestal was geld de oorzaak. De bandleden, Helm voorop, waren verbijsterd toen ze ontdekten dat vrijwel alle credits van de liedjes, die ze in hun herinnering grotendeels samen hadden geschreven, op naam van gitarist Robbie Robertson stonden. ‘Iemand had ons genaaid,’ schreef Helm. ‘Het was de oude tactiek: verdeel en heers.’ De bandleden ontdektenverbijsterd dat bijna alle liedjes op naam van Robertson stonden Hoewel Helm in de legendarisch agressieve manager Albert Grossman de hoofdschuldige zag (‘Het was de oude truc: isoleer de “ster” en fuck de andere jongens’), is het tussen hem en Robertson nooit meer goed gekomen. Het was niet alleen moeilijk om aan te zien dat de gitarist het overgrote deel van de royalty’s binnensleepte, Helm verweet hem ook dat hij de spirit van The Band had gebroken. Volgens Band-biograaf Bar­ney Hoskyns zat het probleem nog dieper. De groep die in haar muziek de mythische geest van het Amerikaanse Zuiden opriep, bestond vooral uit Canadezen. Helm was de enige Ame­ri­kaan. Hij groeide op in de katoenvelden van de Mississippi-delta, op een steenworp van Mem­phis, waar in die jaren zo’n beetje alle muziek die ertoe deed vandaan kwam. Helm introduceerde de bandleden, met name Robertson, in die kleurrijke wereld. De figuren die later in hun liedjes zouden opduiken, waren niet zelden mensen die hij kende. ‘Alles waar The Band voor staat, is gebaseerd op Robbie die door Levon het Zui­den ontdekt,’ zei Hoskyns. De kern van Helms grief is volgens de schrijver: ‘Jij nam wat ik bén, maakte daar liedjes van, en daarna verdiende jij al het geld.’ Of Robertson de rechten op de songs nu terecht had verkregen of niet, in zekere zin vond Helm dat zijn ziel was gestolen. Microfoon uitgeschakeld Hoewel de groep nog tot 1977 platen zou blijven maken, was de glans er voor Levon Helm na de tweede plaat vanaf. Koppig, en wellicht een tikje naïef, wilde hij het terug. Fijn samen muziek maken, zonder de fnuikende invloed van de muziekindustrie en het oprukkende supersterrendom. En hij werd woedend toen Robertson aankondigde dat hij ermee wilde ophouden omdat het muzikantenleven hem te ‘gevaarlijk’ begon te worden. De gitarist had zonder twijfel een punt. Heroïne had zijn intrede gedaan in de muziekwereld, ook in de gelederen van The Band, en om hen heen legde de ene na de andere rockster het loodje. Maar Helm wilde er niets van weten. ‘I’m a goddamn musician,’ beet hij zijn bandgenoot toe. ‘I ain’t in it for my health.’ Zeer tegen zijn zin werkte Helm uiteindelijk mee aan het plan om een groots afscheidsconcert te geven, met muzikale vrienden als Dy­lan, Van Morrison, Neil Young, Joni Mitchell, Mud­dy Waters en Dr. John. Het zou gefilmd worden door Martin Scorsese, indertijd een opkomende regisseur met wie Robertson bevriend was geraakt. Het resultaat, The Last Waltz, werd alom beschouwd als de beste rock-‘n-rollfilm aller tijden. Maar het is niet moeilijk om Helms wrevel na te voelen. Robbie Ro­bert­son is in de film vrijwel de hele tijd in beeld. Hij lijkt de frontman én de voornaamste zanger te zijn. In werkelijkheid, zegt Helm, was Robertsons microfoon uitgeschakeld, omdat hij vaak nogal vals zong. Niet een van de bandleden zou ooit een cent zien van de opbrengst van The Last Waltz, behalve Robertson, die ook vermeld wordt als producer van de film. ‘It was the biggest fuckin’ rip-off that ever happened to The Band,’ aldus Levon Helm. 86202252_preview Levon Helm (rechts) en Robbie Robertson in goede tijden, samen liedjes schrijvend in Woodstock. Fotocredit: Elliott Landy/Getty Images Demonen The Band kwam later weer bijeen, zonder Robertson, en zou nog jaren fraaie muziek blijven maken, maar wel in steeds kleinere zalen en met steeds minder succes. En er schuilt een bittere ironie in het feit dat de zorgen van de gitarist over de gevaren van het muzikantendom achteraf gezien een profetische lading bleken te hebben. In 1986 hing de labiele Richard Manuel zich op in de badkamer van een motel in Florida. Helm had de nare taak het ontzielde lichaam los te maken. In 1999 stierf Rick Danko op zesenvijftigjarige leeftijd in zijn slaap, na een jarenlange worsteling met drugs. Dit alles stemde Levon Helm bitter, de rest van zijn leven. Hij leek de dood van zijn vrienden niet los te kunnen zien van de geschiedenis van The Band. Waar Robertsons kostje gekocht was en hij zich ontwikkelde tot producer en filmcomponist, moesten de andere leden blijven optreden om in hun levensonderhoud te voorzien. Helm schreef het van zich af in This Wheel’s on Fire, een van de zeldzame rockbiografieën die ook een echte pageturner is, en weigerde er daarna nog verder over te spreken. ‘Levon worstelt met demonen over het erfgoed van The Band,’ zei zijn vriend gitarist Larry Campbell in de in 2010 verschenen documentaire Ain’t In It For My Health van regisseur Jacob Hatley. ‘Hij kiest ervoor om het te negeren. Wij zouden graag zien dat hij dat erfgoed zou omarmen, en claimen wat hem toebehoort.’ Het probleem met ziek zijn: eerst probeer je beter te worden, daarna probeer je niet failliet te gaan Klinken als Donald Duck Intussen had het leven ook voor Helm heel wat tegenslag in petto. In 1991 brandde zijn huis in Woodstock tot de grond toe af. Vijf jaar later kreeg hij voor de eerste maal de diagnose keelkanker. De arts wilde zijn stembanden verwijderen, zodat Helm voortaan door een apparaatje zou moeten spreken en zou klinken als Donald Duck. Dat was voor hem simpelweg onacceptabel. Immers: he wasn’t in it for his health. Helm besloot zich langdurig te laten bestralen en na twee jaar waarin hij alleen maar kon fluisteren, slaagde hij erin zijn stem grotendeels terug te krijgen. Een flink tikje rauwer dan hij altijd al was, maar nog altijd een genot om naar te luisteren. Inmiddels hadden de ziekenhuisrekeningen zich torenhoog opgestapeld. ‘Dat is het probleem met ziek zijn,’ zei hij. ‘Eerst probeer je beter te worden, daarna probeer je niet failliet te gaan.’ Daags voordat Helms heropgebouwde barn in Woodstock, een studio annex woonhuis annex concertzaal, bij opbod zou worden geveild, besloot hij de ‘midnight rambles’ te gaan organiseren – concerten aan huis, in een ontspannen sfeer, met gastoptredens van bevriende muzikanten. Met de opbrengst daarvan kon hij de barn ternauwernood behouden. In 2007 bracht Helm de cd Dirt Farmer uit, zijn eerste plaat in vijfentwintig jaar, waarop onder meer zijn dochter Amy meespeelde. Hij kreeg er prompt een Grammy voor, en daarna nog twee, voor de daaropvolgende cd’s. Kwaad als hij was op de muziekindustrie, weigerde hij naar de ceremonie te komen, maar in Ain’t In It For My Health is duidelijk te zien dat de prijzen veel voor hem betekenden. De tweewekelijkse ‘midnight rambles’ groeiden intussen uit tot een drukbezocht fenomeen waar menig muziekliefhebber watertandend over sprak. Stoppen was nooit een optie. Een optreden in 2010 in New York, in de tijd dat hij Grammy's won voor zijn cd's. Fotocredit: Matthew Eisman/Getty Images Stoppen was nooit een optie. Een optreden in 2010 in New York, in de tijd dat hij Grammy’s won voor zijn cd’s. Fotocredit: Matthew Eisman/Getty Images Dat alles gebeurde, min of meer, in geleende tijd. In Hatleys documentaire volg je Helm tot in het ziekenhuis, waar hij zonder een kik te geven een slang in zijn neus gepropt krijgt en er weer een zorgwekkend plekje in zijn keel wordt ontdekt. Toen hij in april dit jaar op eenenzeventigjarige leeftijd overleed, waren velen verdrietig, maar niemand verbaasd. Zijn familie had via hun website al een aantal dagen daarvoor laten weten dat het einde eraan zat te komen. Ruim tweeduizend mensen kwamen een week later naar Woodstock voor een wake. Bij wijze van eerbetoon speelde Bruce Springsteen tijdens zijn eerstvolgende concert een vlammende versie van ‘The Weight’. Naar aanleiding van het succes dat Helm in zijn laatste jaren ten deel viel, concludeerde schrijver Bill Flanagan in een in memoriam op de Amerikaanse tv dat ‘niemand in de hele geschiedenis van de rock-‘n-roll een mooiere toegift heeft gehad dan Levon Helm’. Wat beklijft, zeker na het zien van de documentaire, is het beeld van een man die in de loop van zijn carrière steeds meer vergroeid is geraakt met zijn drumkruk en zijn microfoon. Ooit was het de enige mogelijke uitweg uit een leven in de katoenvelden, in de laatste jaren was de grens tussen willen en moeten niet altijd helemaal duidelijk meer. Zijn stem kende in die tijd goede en slechte dagen, en op YouTube circuleren hartverscheurende filmpjes van optredens waarbij hij niet meer dan een machteloos gegrom kan voortbrengen en dochter Amy het nummer middenin een couplet moet overnemen. Al even ongemakkelijk is het om te zien hoe een broodmagere Helm aangeeft dat hij voor wéér een tournee niet te lang van huis wil zijn, terwijl zijn tourmanagers hem ervan proberen te overtuigen dat dat economisch gezien wel het beste is. Maar het is Levon Helm zelf, de muzikale soldaat voor wie stoppen nooit een optie was, die zijn eigen lot fraai relativeert. Het muzikantendom, zegt hij met een wrange glimlach, is nou eenmaal ‘geen beroepskeuze die gebaseerd is op hoelang je wilt blijven leven’. Levon Helm, ‘The Midnight Ramble sessions Vol. 3’ is sinds 17 december verkrijgbaar Gepubliceerd op: december 28th, 2012 | No Comments

Geen opmerkingen: